Brenda heeft een zoontje van vijf (5,5!), én een tweeling van drie (een jongen en een meisje). Deze zomer zijn ze verhuisd. 51 hele kilometers verderop. Zelf valt de overstap haar alles mee, maar de kinderen maken alledrie zo hun eigen proces door.
Op z’n eerste echte schooldag in groep 2 mag ik, ondanks corona, met mijn oudste mee in de klas. Fijn voor hem, en tegelijk een soort ducttape voor mijn brekende moederhart. Angstig zit hij tegen me aangeplakt op het bankje in de kring. Met ingetrokken onderlip en ogen scherpgesteld als een havik observeert hij de andere kindjes. Hij vergeet bijna adem te halen. Met een arm van de juf om hem heen, durft hij me uiteindelijk te laten gaan. In de gang slik ik mijn tranen weg en kijk ik bewust niet meer om.
Stuiterend van opluchting en een tikkeltje uitgeput komt hij die dag thuis. Maar de volgende ochtend komen de tranen, ergens tussen het uittrekken van zijn hemd en het zoeken naar een schone. ‘Ik ben helemaal alleen,’ snikt hij. ‘En ik heb nog stééds geen vriendjes!’ stampen zijn voeten. Zijn schouders hangen als ik hem aan de hand van de juf achterlaat op het plein. Met lichte dwang voert ze hem mee naar de klas, zijn pruillip over de grond slepend. Ook mijn eigen tranen blijven niet langer binnen. ‘Wat ben ik een slechte moeder,’ zwelg ik in gedachten. Want ik heb hem dit aangedaan, die hele verhuizing. Ik heb hem zijn vertrouwde zwerm vriendjes ontnomen, zijn zekerheid, en laat hem nu in een klas zitten waar alle groepjes al zijn gevormd.
De tweeling slaat de spelende jongens in mineur gaande.
Op de derde dag is daar ineens de speeldate. Met een beetje hulp van de juf heeft hij het aangedurfd een klasgenootje uit te nodigen. Giebelend en met stralende ogen zit het jongetje naast hem in de bakfiets; thuis besluiten ze zonder al teveel woorden dat ze gaan bouwen. Van achter het kookeiland zie ik hoe een kleurrijk gebouw verrijst uit hun handen. Ze lachen en kletsen erop los. De tweeling slaat de spelende jongens in mineur gaande: de ene vanaf de bank en de ander naast het speelkleed met Duplo. Armpjes demonstratief over elkaar geslagen, ogen op standje dodelijke blik.
Zodra ze ze zien dat ik naar ze kijk, rennen ze op me af. Vlug zet ik de pannen uit: het eten vast koken zit er even niet in. Koen is er als eerste, hij hangt aan mijn been. Hij huilt, iets wat hij veel doet sinds de start van de nieuwe kinderopvang. ‘Er is helemaal geen nieuwe Younous daar!’ jammert hij verbolgen. Blijkbaar had hij verwacht dat naast een nieuw huis met vertrouwde spullen, ook een vertrouwd vriendje in nieuwe gedaante in zijn opvanggroep zou zitten. ‘Ik wil ook een vriendje,’ trekt hij aan mijn broekspijp. Ik buk en neem hem in mijn ene arm, alvast plek makend voor zijn zusje die ons nu ook heeft bereikt.
Suus is al dagen boos, ze gilt standaard de longen uit haar lijf om alles wat haar niet zint. En dat is veel, bij de gemiddelde driejarige. Dat we helemaal niet op vakantie zijn maar hier blijven, bevalt haar duidelijk niet. ‘Ik vind alle juffen stom!’, brult ze stellig tegen me. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat Abel en speeldate intussen niet meer samen spelen, maar allebei in een andere hoek van de kamer. Koen heeft zijn hoofd nog steeds verstopt in mijn oksel en snift zachtjes. Ik trek ook Suus naar me toe. Ze zwaait haar armpjes om mijn nek. ‘Het komt vanzelf goed Suus, met die vriendjes en ook met de juffen’, fluister ik in haar oor. Ze verstevigt haar grip en knikt voorzichtig. De brok in mijn keel slik ik weg, en ik besef: ik praat nu niet alleen de kinderen moed in…
Geen reacties