Lees

Iets nieuws

Natanja blogt over haar leven als moeder van een zoon van negen en een dochter van twaalf. En over zichzelf natuurlijk 😉

‘Ik wil niet. Ik ga niet. Echt niet.’ Zoon vouwt zich met gesloten ogen op in een hoekje van de bank. Ik kijk naar hem en weet: dit wordt een uitdaging. In een onbekende groep stappen is voor hem alsof je hem vraagt te abseilen zonder zekering. Liever blijft hij levenslang binnen zitten, dan dat hij over die drempel stapt. Dat had ik kunnen weten, toch was ik zo naïef om het opnieuw te proberen. 

Mijn negenjarige wil een karateles proberen. Twee vrienden zitten ook op karate. Maar toen ontdekte ik dat zij aan de andere kant van onze woonplaats op les zitten, op een lastig moment. En dat er een dojo dichterbij is, met lessen op een logischer moment. Het proberen waard. En nieuwe mensen leren kennen kan tenslotte ook leuk zijn! 

Zijn weerstand blijft.

Maar nu het er op aankomt, ben ik daar niet meer zo zeker van. ‘Weet je wat we doen? We gaan gewoon kijken. Je hoeft niet mee te doen. Ik blijf bij je, ik laat je niet alleen. Het komt goed.’
Zijn weerstand blijft. Ik gooi het over een andere boeg. ‘Lieverd, we moeten gaan. Je staat op, ik pak je tas, over een uurtje is het weer voorbij. Misschien valt het mee, misschien tegen, maar je ontdekt pas of je iets leuk vindt als je het hebt geprobeerd. Dus hup, die auto in.’ 

Schoorvoetend achtervolgt hij me. Terwijl we naar de locatie rijden blijft hij benoemen dat dit allemaal niet gaat gebeuren. Ik negeer het. Ik negeer het omdat ik niet weet wat ik moet antwoorden, en omdat ik zijn angsten niet wil voeden. 

Ik parkeer de auto om de hoek. Hij wordt stiller en stiller. Hand in hand lopen we richting de locatie. Alles in mij zegt dat ik dapperheid moet uitstralen, maar wat begin ik te twijfelen aan deze hele exercitie. Ik zie ouders hun kind voor de deur afzetten, huppelende kinderen naar binnen stappen. Mijn zoon ziet het ook. Abrupt stopt hij. ‘Mam, nee, we moeten hier weg.’ Hij trekt aan mijn hand en sist: ‘Mam, ik wil niet.’ Dan wat harder: ‘Mam, toe.’

‘Dat kan niet,’ zeg ik. ‘We zijn hier nu.

‘Dat kan niet,’ zeg ik. ‘We zijn hier nu. Nogmaals: je hoeft niets. ‘Kom, we gaan naar binnen.’ Mijn stem trilt nu ook. Met kloppend hart stap ik over de drempel, terwijl mijn zoon aan mijn arm hangt en blijft tegenstribbelen. ‘Ik. wil. weg.’ Jeetje, denk ik, is dit het waard? Door een deur zie ik de kinderen in de zaal tikkertje spelen. In het halletje is een wachtkamer. ‘Ga maar zitten,’ zeg ik. ‘We blijven hier, we wennen even, en dan zien we weer verder.’ Ik lach verontschuldigend naar de sensei. ‘Hij wil niet’ zeg ik zachtjes. ‘Ik kijk even hoe ik dit aanpak.’ Ik drentel heen en weer tussen zaal en zitje. Niet willen is een understatement, mijn zoon is in totale paniek. Hij kijkt me niet aan, wendt zijn gezicht af en zit met rode wangen en zijn capuchon over zijn hoofd.

Dan besluit ik: dit kan niet de bedoeling zijn. Als zijn hele systeem op standje gevaar staat, kan ik hem hier niet naar binnen duwen. Ik weet hoe alarmerende paniek voelt, en dat is afschuwelijk. Er moeten andere wegen zijn om leuk een sport uit te proberen. 

Ik hurk voor hem neer. ‘Je hebt gelijk,’ zeg ik zachtjes. ‘We gaan hier weg. Als jij hier niet oké bent, dan gaan we weer naar huis. Het spijt me dat je je zo rot voelt. Ik dacht dat even wennen misschien zou helpen. Maar het is klaar. ‘We gaan.’ Na een halve zwaai naar de sensei staan we in no-time weer buiten. Daar komt de opluchting. Het gevaar is afgewend. Vandaag proberen we niet iets nieuws. 

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter