Lees

Kunst van het zwijgen

‘Ik ga niet mee.’

Bokkend buigt hij zijn hoofd. Zijn haar valt voor zijn ogen. Zijn voet schraapt over de stoep. Ik staar naar de blauwe lucht. Op de een of andere manier stoort de combinatie van warmte en dwarrelende bladen me. Het klopt niet. Ik zie de herfst, maar voel hem niet.

‘Wat jammer. Ik vind het gezellig als je mee gaat.’

‘Alleen als Nina thuis blijft.’

‘Ze wil ook graag naar de stad. Ik vind het fijn om met jullie samen te gaan.’

Hij twijfelt, rechts is huis, links de stad. Trekt zijn schouders naar zijn oren. Ik slik. Niet zeggen dat hij onaardig is. Niet zeggen dat hij niet zo bokkig moet doen. Niet zeggen ‘als het zo moet, laat dan maar zitten.’ Ingaan tegen zijn boosheid maakt het niet beter.

‘Oke. Als jullie maar niet zo langzaam fietsen.’

In het warenhuis is er geduw en getrek. Als ik met een medewerkster over de prijs van een Zwitsers horloge overleg, natuurlijk vind ik de duurste de mooiste, hoor ik de oudste schreeuwen en de jongste gillen. Ik probeer het te negeren, vraag waarom het ene uurwerk zoveel duurder is dan het andere.

‘Nina schopt en slaat.’ Mijn tienjarige trekt aan mijn arm. ‘Ze wil alles voor zichzelf alleen. Ik ga naar huis.’

‘Wacht even schat, welke vind je mooier?’

Ik laat hem mijn pols zien met de twee horloges erom.

‘Geen van beiden.’

Hij marcheert richting uitgang. Draait zich halverwege weer om en komt terug. ‘Die.’ Hij wijst naar de goedkoopste. ‘Nina is stom. En irritant.’ Hij draait zich weer om. ‘Welke vind jij het mooiste?’ vraag ik mijn zevenjarige die aan komt gehuppeld. ‘Die’ zegt ze, en wijst op de goedkoopste. Ze huppelt weg. Ik zucht en hak de knoop door. ‘Deze wordt het,’ zeg ik, wijzend naar de goedkoopste.

We stappen op de roltrap, ik wil naar buiten, koffie, frisse lucht. Er is een grens aan de tijd dat ik in een warenhuis kan doorbrengen, de geuren, kleuren, stemmen, alles wat schreeuwt ‘koop mij!’ Ruziënde kinderen verkorten die tijd aanzienlijk. Onderaan de roltrap hoor ik gehuil. Ik kijk om en zie mijn dappere dochter verstijfd boven staan. In mijn haast, mijn oudste vertellend waarom hij geen Tommy Hilfinger trui krijgt, ben ik naar beneden gegaan en vergeten dat mijn dochter soms wordt bevangen door een roltrapfobie. Haar broer aarzelt geen moment en sprint de neergaande roltrap op, terug naar boven. Hij pakt haar hand, praat zachtjes tegen haar. Ze aarzelt. Achter hen vormt zich een rij. Ze zet een voet op de bovenste tree. Zo gaan ze samen drie roltrappen naar beneden. Ik volg ze. Haar blonde paardenstaart. Zijn warrige ‘ik ga nooit meer naar de kapper’ kapsel. De handen die net nog sloegen, duwden en trokken, in elkaar geklonken.

Niks doen. Het is misschien wel het moeilijkste en het belangrijkste onderdeel van ouderschap. Mijn tong afbijten. Niet sussen, niet redderen, niet oordelen. Voor mijn ultragevoelige oudste is zijn zusje de pispaal, ze krijgt al zijn chagrijn, alles wat niet lekker gaat over zich heen. En zij bijt van zich af. Dat is vaak heftig, en voor ik het weet hoor ik mezelf ‘waarom moeten jullie toch altijd zoveel ruzie maken en kan het nooit eens gewoon gaan’ gillen. Het helpt nooit. Inademen, een stap terugzetten, boosheid en jaloezie toestaan, het geeft juist ruimte aan hun liefde realiseer ik me op de roltrap.

‘De laatste naar de kelder doen we ook nog even,’ zegt hij ferm tegen haar op de begane grond. ‘Maar dan ga je alleen, zo leer je niet meer bang te zijn.’ Ze knikt. En zet haar voet op de tree.

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter