Michelle is moeder van Amber (7) en Nova (2) en getrouwd met Marcel. Ze schreef een jaar geleden het blog ‘kansloos’. Over dat ze eigenlijk nooit kookt. Een jaar later doet ze een poging.
‘Ga jíj koken?’ vraagt ze met een gezicht vol achterdocht en ongeloof, als ze de keuken binnenkomt waar ik koortsachtig heen en weer loop, op zoek naar de spullen die ik nodig heb.
‘Ja, leuk he?’ zeg ik zo opgewekt mogelijk tegen Amber, zodat ik het zelf ook geloof. Want ‘leuk’ vind ik dit eigenlijk verre van.
‘Wat ga je koken dan? Risottorijst?’ klinkt het hoopvol.
‘Nee lieverd, dat is Champions League, we eten een soort pasta. En ga maar even met je zusje spelen, ik roep wel als het klaar is.’
Risottorijst… stel je voor zeg. Ik ga het makkelijkste recept van het Ik-kan-niet-koken-weekmenu van De Club maken. Want ik mag nog niet eens in de schaduw staan van de zaterdagamateurs wat koken betreft. Ik kan dat namelijk totáál niet, ik weet niet eens waar alles staat in onze keuken. En dat is vooral omdat ik het nooit doe. Dit omdat mijn man het goed kan én hartstikke leuk vindt.
Hier schreef ik al eens een blog over dat me niet enkel lovende kritieken heeft opgeleverd, want kennelijk ben je voor sommigen als moeder meteen gediskwalificeerd als je nooit kookt. Hoe lief je ook voor je kinderen bent, hoeveel andere taken je ook op je neemt en wat voor veilige omgeving je ze ook biedt. Koken is dé graadmeter voor het moederschap. Hier ben ik het als feminist natuurlijk totaal niet mee eens, maar dat is een zijspoor dat ik een andere keer insla.
Het is een wonder dat ik nu in de keuken sta
Het is dus een wonder dat ik nu in de keuken sta. Wat allemaal komt door dat weekmenu. Dit had my name all over it, dus ik voelde enige druk. In een overmoedige bui heb ik toen tegen iedereen geroepen dat ik ging koken, waardoor ik nu al -geen grapje- een paar dagen ontzettend zenuwachtig ben. Want het voelt -ook geen grapje- alsof ik een kerstdiner van vijf gangen moet maken. Ik bekijk nog een keer of tien het recept of ik écht niets vergeten ben en ik bedenk me wat voor hel het voorbereiden van een écht kerstdiner moet zijn.
Onwennig start ik met het snijden van de ui. In het recept zie ik dat dit in ringen moet. Ik zucht.
‘Mars, kom eens…’
‘Zijn dit ringen?’ vraag ik al snijdend in de ui.
‘Nee Mies zó,’ terwijl hij de ui een kwartslag draait. Ik zie dat hij zijn lachen inhoudt, maar besluit mijn energie op het proces te richten en het zoals wel vaker op een later moment voor zijn voeten te gooien.
‘Oké dank je. Als je alleen nog even de oven uitlegt dan red ik me verder wel,’ zeg ik gespeeld zelfverzekerd.
De rest van het recept is wonderbaarlijk makkelijk. Het komt neer op ‘pleur al deze ingrediënten op een bakplaat, doe het in de oven, roer het door elkaar en klaar’. Bij nader inzien was het snijden van die ui de moeilijkste stap. De bakplaat moet twintig minuten in de oven. Twintig minuten waarin ik zenuwachtig heen en weer drentel en met stijgende verbazing naar mijn gerecht in de oven kijk. Verbazing dat ik dat gemaakt heb, maar ook vooral omdat het nog steeds niet verpest lijkt.
‘We gaan eten!’ roep ik als ik alles door elkaar geroerd heb. Aan tafel kijk ik vol verwachting naar mijn gezin.
‘Lekker?’ vraag ik voorzichtig.
‘Ja hoor,’ is de conclusie.
Goed genoeg vind ik. Misschien doe ik dit nog wel een keer. Maar een kerstdiner? Dat doe ik wel met Pasen, wanneer dat samenvalt met Pinksteren bijvoorbeeld.
Geen reacties