Frauke is een Belgische moeder. Ze woont met haar gezin in de rand rond Brussel. Vorig jaar verloor Frauke haar partner Olivier, en verloren de kinderen Elise (12) en Tristan (11) hun vader na een jarenlange ziekte.
‘Jongens, naar reeeeechts!’ hoor ik mezelf roepen terwijl ik er zo gecontroleerd mogelijk probeer uit te zien. Ik ben in de Brusselse metro met zes jongens van elf jaar, op weg naar de plaats van het verjaardagsfeestje van mijn zoon.
Het zit zo: sedert vorig jaar durf ik nogal eens te overcompenseren. Waar verjaardagsfeestjes vroeger steevast thuis gebeurden, en zich afspeelden in de tuin en de modder, volg ik nu erg gemakkelijk de grillen van mijn kinderen en geef ze wat ze vragen. In dit geval: een Virtual reality-ervaring op een hippe plek in de stad, gevolgd door een middagmaal in een fastfood keten. En daar zijn we – zes jongens en ikzelf – naar onderweg.
Ze plagen en pietsen elkaar zoals jongens van elf dat doen.
De jongens vinden het heerlijk. Ze gebruiken het bijna-lege metrostel als turnzaal, scanderen luid de namen van de metrohaltes en plagen en pietsen elkaar zoals jongens van elf dat doen. Ze zijn allemaal netjes opgevoed, en ook al maan ik ze pro forma wat tot stilte aan, zelfs dan zie ik de andere passagiers in de metro voornamelijk lachen om zoveel kwajongensstreken en welopgevoedzaamheid – is dat een woord?
Ik hou me wat afzijdig en observeer de jongens vanop een afstand. Elf jaar, volgend jaar zijn ze de oudsten van hun school. De puberteit piept om de hoek, maar het kindse is nog volop aanwezig. Ze weerspiegelen alle facetten van elfjarigen: de één zelfstandiger en duidelijk thuis in de metro; de andere onwennig vastgeplakt op zijn stoel, bang om de halte te missen. Wat zijn ze prachtig: en stoer en breekbaar tegelijk.
En mijn zoon, die draagt vandaag voor het eerst, en vol trots, een t-shirt van zijn vader. Hij zoekt af en toe mijn blik op, streelt dan over het roodborstje op zijn t-shirt, als om te zeggen: kijk eens, ik weet het wel, het is zijn t-shirt, en nu past het mij. Mijn zoon in de huid van zijn vader.
Eens we bij de VR-plek zijn, overwint de stoerheid, en roepen ze om het luidst om het spelletje met de zombies. Met geweren in de aanslag en grote brillen op hun hoofd zie ik hen op het scherm de één na de andere reuzenspin afmaken, op weg om de aarde te redden van de ondergang. Het lukt hen, natuurlijk. Dat stond al steeds buiten kijf. En ook daar is de ambiguïteit terug: want hoe luid ze ook roepen dat ze gewonnen hebben, even luid leggen ze me nadien samen uit dat ze niet konden verliezen. Zo zat het spel namelijk niet in elkaar.
Terwijl ze nadien burgers bestellen, overvalt mij grote nostalgie.
Terwijl ze nadien in het fastfoodrestaurant burgers bestellen, eindeloos drankjes mixen en toch ook nog even in de kinderhoek duiken, overvalt mij grote nostalgie. De romantiek van het thuisfeestje is voor mij eeuwig gekoppeld aan ons gezin met vier. En bijgevolg is het commerciële VR-feestje en het fastfoodrestaurant voor mij één groot teken van gemis. Maar dan kijk ik terug naar de lachende gezichten van de elfjarigen, en prijs ik me gelukkig dat ik hen dit kan aanbieden. En mijn zoon, die heeft het feestje van zijn leven.
Geen reacties