Lees

Doemscenario’s

‘We hebben tompoezen vandaag. Vanwege Bevrijdingsdag.’ De receptioniste wijst glimlachend naar het geïmproviseerde winkeltje in de verder verlaten hotellobby. Als ik me omdraai zie ik een toonbank vol taartjes, gevulde koeken en tompoezen. De feestelijke lekkernijen staan in schril contrast met de strenge rode pijlen die de looprichting aangeven en het zwarte plakband dat de anderhalve meter afstand van de baliemedewerker markeert. ‘U kunt ze hier afhalen of naar uw kamer laten brengen,’ zegt ze en overhandigt me het plastic kaartje om de hotelkamer mee te ontgrendelen. 

De kamer is stil en ruim, en ik mag er tot tien uur ‘s avonds blijven. Ik besloot een dag het lawaai thuis te ontvluchten, dat ik een dag geen mama wilde horen. Ik zet koffie en ga zitten in de gebloemde stoel voor het raam. Ik kijk naar het bevrijdingsvuur en de onstuimig wapperende vlaggen aan de overkant. Bevrijdingsdag terwijl we soortvan gevangen zitten, denk ik, en leg mijn vingers op mijn slapen. Mijn hoofd bonkt zoals het al anderhalve week bonkt. Maanden was ik hoofdpijnvrij, tot de zesde coronaquarantaineweek. Kwam het door de anti-epilepsie medicatie, waren het hormonen, stress, overprikkeling? Ik had het antwoord niet, maar slikte wel dagelijks paracetamol (hoofdpijn en coronaquarantaine combineert niet zo lekker) die de pijn verlichtte, maar niet mijn zorgen. Ik werd weer actief in de lotgenotengroep voor mensen met dezelfde hersenaandoening als ik. Las hun soms dramatische verhalen. Ik hoorde in een talkshow een jonge arts vertellen over zijn ervaringen met Corona, de IC en de beademing. En ineens wist ik het zeker: ik heb niet alleen een hersenaandoening maar ook Corona. Ik was tenslotte ook zo moe. Naarmate ik meer nieuws tot me nam, meer verhalen hoorde, volgden de rampscenario’s elkaar steeds sneller op. Met als enige resultaat een toenemend gebonk in mijn hoofd.  

Ik vul een plastic bekertje met water, neem twee paracetamol en klap mijn laptop open. Als ik hem uren later uitzet, heeft de roomservice een salade gebracht. Ik zet de tv aan, want wanneer kan je als moeder nou nog tijdens het eten RTL Boulevard kijken? Het gaat natuurlijk over Corona, over stress en faillissementen. Ik druk op de uitknop en kijk weer naar het bevrijdingsvuur buiten.

‘Waar ben je eigenlijk zo bang voor?’ schiet door mijn hoofd.  

‘Dat ik iets heel ergs heb. Of krijg. Dat ik niet meer kan schrijven,’ fluister ik tegen mezelf. ‘Dat ik er niet meer kan zijn voor mijn kinderen.’ 

Die laatste woorden zeg ik niet hardop. 

Ik denk aan de woorden van de neuroloog. ‘Je kan honderd worden met deze aandoening.’ Ik denk aan de ja-maar-antwoorden die ik daarop gaf. Ik denk aan mijn man, die viroloog is, en keer op keer benadrukt dat tegenover elk rampscenario ook hele andere cijfers staan. Ik denk aan de beslissing die ik in januari nam: ik heb een aandoening, maar ik word niet mijn aandoening. En toch popte hij ineens weer op, de angst. Vaak vermomd als iets anders: chagrijn, boosheid, verwijten, frustraties. Soms verlamde het. Blokkeerde het mijn wensen, ambities, dromen. En vooral gaf het bonkende hoofdpijn. 

Ik besluit dat het tijd is voor een nieuw besluit. Geen doemscenario’s meer. Geen lotgenotengroepen. Geen ‘wat als het weer misgaat’ nieuws. Ja er is een vaatafwijking. Nee ik hoef daar niet naar te leven. Ja er is corona. Nee ik hoef niet bang te zijn. Ja ik kan nog steeds kiezen. Voor angst. Of voor vertrouwen. 

Ik toets een negen in op het telefoontoestel.

‘Receptie met Laura.’

‘Hoi. Mag ik een tompoes op kamer 311?’

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter