De juf is ziek. Nog steeds. De lade met reservejuffen is al een tijdje leeg. Heel lang zat daar zelfs maar één juf in. Juf Joke, die 300 jaar geleden met pensioen is gegaan, maar die in geval van nood weer opgegraven wordt en met een steekwagentje voor de klas gezet. Maar ja, aangezien het coronavirus extra gevaarlijk is voor mensen uit het pleistoceen, kan zij niet meer invallen. Ze hadden het een tijdje met een kleuterjuffenroulette kunnen redden, maar nu was het genoeg. Dus kwam het verzoek of je je kind thuis kon houden. Als het niet lukte, werden de kinderen verdeeld over de andere kleuterklassen.
Ik zucht. Niet omdat het zo veel gedoe is, niet omdat ik vergaderingen moet afzeggen of verplaatsen, niet omdat ik af moet wegen of mijn eigen werk belangrijker is dan de schouders van de juf. Ik kan namelijk. Ik ben hele dag vrij. Twee weken geleden had ik die aangevraagd en toegekend gekregen. Het waren uren die ik had gespaard en die ik goed kon gebruiken nadat ik de afgelopen maanden structureel het dubbele aantal uren had gewerkt. Hoe moeilijk ik het ook vond, ik had het gedaan. Ik was voor mezelf opgekomen, had geclaimd waar ik recht op had en zag uit naar een dag helemaal niks. Naar een nieuwe zonnebril kopen omdat ik de mijne weer eens kwijt ben. Naar cappuccino drinken en de krant lezen zonder gestoord te worden. Of gewoon een beetje voor me uit staren.
“Ik kan ook beneden werken,” stelt mijn lief voor als hij mijn gezucht hoort. Ik probeer het voor me te zien: hij met z’n headset op aan de keukentafel, Pepijn die eromheen springt en vraagt om een Kaplatoren te bouwen, met de Lego te spelen, te gamen en of-ie nou al een snoepje mag. En dat ik dan ondertussen in de tuin de krant probeer te lezen, zonder cappuccino, want ons koffiezetapparaat maakt zo veel herrie dat die niet tijdens een vergadering aan kan.
“Nee,” zeg ik, “dat slaat nergens op. Ik ben vrij. Eigenlijk zou ik ook kunnen zeggen dat het goed uitkomt. Maar bah, ik baal echt.”
De volgende ochtend rent Pepijn in zijn pyjama door de keuken. Ik doe een poging de krant te lezen, maar het lukt niet. Als ik m’n laptop openklap om dan maar te gaan werken, staat hij natuurlijk meteen naast me. Ik merk dat ik nog steeds boos ben, dat ik er maar moeilijk mee om kan gaan als mijn plannen in de war worden geschopt.
Dan klap ik m’n laptop dicht. “We gaan naar de bioscoop,” zeg ik. Zijn ogen worden groot.
“Echt!?”
“Ja, echt. Kom, we gaan.”
Veel leuker dan de krant lezen.
Geen reacties