Lees

Potje met vet

Sanne is moeder van Lieve en Pepijn. En ze is er maar druk mee.

‘De avondvierdaagse wordt weer georganiseerd,’ zegt mijn lief enthousiast, terwijl hij opkijkt van zijn telefoon. Meteen ga ik in gedachten terug naar alle keren dat ik zelf de avondvierdaagse liep. Ieder jaar deed ik mee. In groep acht had ik een hele rij medailles verzameld die ik trots als een ware veteraan droeg. Eerst liep ik vijf kilometer, daarna tien. Terwijl ik verder eigenlijk altijd een hekel aan wandelen had. Maar de avondvierdaagse was met vrienden, met mijn moeder als vrolijke limonademoeder onderweg, met liedjes zingen én met snoep. In plaats van het ene snoepje uit de snoeptrommel dat we altijd kregen, mocht ik ineens een hele rol Fruittella meenemen. Een hele rol!

Maar nu is mijn moeder er niet, die ervoor zorgt dat ik op tijd te eten krijg, dat we op tijd bij de start verschijnen, dat er limonade is. Nu zal ik diegene moeten zijn. En dingen regelen, plannen en op tijd komen, dat zijn niet bepaald mijn sterkste kanten.

Niks gezelligheid. Met je potje vet.  

Er schieten twee scenario’s door mijn hoofd: het lukt me niet om op tijd uit mijn werk te komen, de pizza moet half ontdooid worden opgegeten, we komen toch nog te laat, ik moet opzoeken waar het startpunt ook alweer was en mijn ondertussen huilende kinderen halverwege de route in de groep gooien. Na afloop zijn we allemaal moe en overprikkeld en zitten we nog maar op dag één. Niks gezelligheid. Met je potje vet.  
Scenario twee: we doen niet mee.

Dan denk ik weer aan de keren dat ik zelf meeliep. Hoe leuk ik het vond. Hoe gezellig ik het had met mijn klas, dat Paulien Dextro Energy mee had gekregen en dat die heel duur was, maar ik er toch eentje mocht. Dat ik ‘We hebben een potje met vet!’ inzette en dat iedereen dan meedeed en dat ik het makkelijk tot couplet dertig redde. Hoe bijzonder het was om iedere avond je best voor iets te doen en dat het een medaille opleverde. En dat mijn oma er altijd op de laatste dag stond met bloemen.

‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘Dinsdag hebben we al kaartjes voor het theater, ik ben op woensdagavond altijd weg, op donderdag kan ik niet eerder stoppen met werken. Ik ben zo bang voor alle stress en gedoe.’
‘Ah joh, komt allemaal wel goed. Ik regel het. Loop ik zelf ook mee,’ antwoordt hij monter. ‘Koop jij dan snoep?’

Dat kan ik.
‘Het hondje van de slager!’ zet ik in.

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter