We bivakkeren twee weken met het hele gezin bij m’n schoonouders, omdat ons huis opgeknapt wordt. “Dan moet de boel wel op tijd drogen, want anders duurt het langer. Of ik moet een bouwdroger huren,” zegt mijn lief.
Ik zag er tegenop. Mijn schoonmoeder die straks de hele dag commentaar heeft op hoe ik de kinderen opvoed, mijn schoonvader die de wc de hele ochtend bezet houdt zodat ik de ruimte daarna alleen met een gasmasker kan betreden en iedere keer eerst even naar de wc als m’n onderbroek weer eens tussen m’n billen zit. Ik houd mezelf voor dat het maar twee weken is.
Op zaterdag lees ik de krant. Thuis heb ik het abonnement een tijd geleden al opgezegd, omdat ik er toch nooit aan toe kom om die te lezen. Maar Pepijn ligt te slapen en Lieve leest boekjes met opa. Ik lees de bijlage ook nog.
Op zondag is de ontbijttafel al gedekt als ik beneden kom en ik tref de kindjes aangekleed en vrolijk spelend aan in de huiskamer.
Op maandag kunnen we direct na ons werk aan tafel aanschuiven en ik leer een nieuw recept dat Lieve verrassend lekker vindt.
Op dinsdag gaan mijn lief en ik naar de bioscoop. “Ja, ga maar lekker. Wij zijn toch thuis!”
Dit is fantastisch! Waar maakte ik me zorgen over? Geen van mijn doembeelden blijkt werkelijkheid te zijn geworden. Sterker nog: ik wil niet meer weg!
Om twaalf uur sluipen we op blote voeten zo zachtjes mogelijk de trap op. Het is stil in huis. Hier kan ik wel aan wennen: de kindjes liggen heerlijk te slapen en onze kleren liggen gewassen en opgevouwen naast ons bed.
Mijn lief gaat op het luchtbed liggen en ik duik op het dunnere matras ernaast. Als hij mijn kant op rolt, rolt hij bijna van het luchtbed, dat nog heftig kraakt ook.
“Sssst,” sis ik.
“Misschien moet ik toch maar zo’n bouwdroger huren,” zegt hij.
“Doe maar,” zeg ik.
Geen reacties