Lees

Kwijt

Sanne is moeder van Lieve en Pepijn. En ze is er maar druk mee.

‘Kom op, ik wil echt gaan nu,’ ongeduldig kijk ik hoe Pepijn een beetje om zich heen staat te staren op de bso. Ik denk aan de boodschappen die nog gedaan moeten worden. Ik denk aan zijn zus die ik net ophaalde van celloles en die alvast naar huis mocht fietsen en of ze veilig aangekomen is. Ik denk aan de zware cello op mijn rug, die ik wel even voor haar zou meenemen. En ik denk aan wat ik in hemelsnaam toch weer moet koken vanavond.

‘Eh…’ stamelt Pepijn.
‘Kom op, lieverd. Jas pakken, je tas pakken, even gedag zeggen en dan kunnen we gaan. Ik moet nog van alles doen en het is al best laat.’ Het komt er best streng uit en ik wapper er nog wat met m’n handen bij om te laten zien dat het menens is.
Het is niet mijn dag. Ik ben moe, toe aan vakantie en ik voel de hele dag al een enorme huilbui achter m’n ogen prikken. Alsjeblieft niet nog meer gedoe vandaag. Opschieten, wegwezen.  

Al twee jaar ben ik zo’n beetje alles kwijt en het frustreert me steeds meer

Ik kijk naar het rek met jassen. Of eerder: naar het rek met lege haakjes en onderin een enorme stapel ondefinieerbaar textiel. Pepijn wroet er een beetje voorzichtig in, maar nergens herkent hij de wollige vacht van z’n knuffelschaapje. Ik zucht. Al twee jaar ben ik zo’n beetje iedere week een jas/tas/knuffel/beker/schoen van m’n zoon kwijt. En het frustreert me steeds meer. Misschien nog wel het meest omdat het mijn schuld is dat hij altijd alles kwijtraakt, want hij heeft mijn chaosgenen. Verrassend dat die niet tijdens de verwekking kwijt zijn geraakt.

Hij kijkt nog steeds verdwaasd om zich heen, ik been steeds bozer rond om te zoeken. De banden van de cellotas snijden in m’n schouders. Na wat een eeuwigheid lijkt, komt er ineens een leidster een hoek om. Die ziet de stoom uit m’n oren en het bedremmelde gezichtje van Pepijn en suggereert dat ik bij de andere groep ga zoeken. Ik? Waarom ik? Loop er zelf heen! Ik ben niet degene die er hier zo’n troep van maakt, denk ik. Ik zeg het niet hardop.

Maar ik vind niks. In de stapel bij het rek: niks. Bij het klaslokaal: niks. Bij de andere groep: niks. Op het schoolplein: niks. Bij de speeltuin verderop: niks. Stampvoetend loop ik terug.

Op de fiets voel ik de eerste tranen al

‘Ja, we proberen ze wel te leren om hun jas meteen in hun tas te doen,’ verontschuldigt de leidster zich.
‘Proberen?’ spuug ik. ‘Misschien moet je het niet probéren! Misschien moet je het gewoon dóén!’

Op de fiets voel ik de eerste tranen al. M’n geduld zo kwijtraken om zo’n stomme jas. Hoe kan ik zo ontploffen tegen een lieve leidster die ook maar d’r best staat te doen in alle drukte? Ik schaam me. Morgen koop ik een doos chocola voor haar. Hopelijk vind ik z’n schaap snel weer terug. En m’n geduld.

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter