Lees

Het wordt donker

“112 alarmcentrale, wilt u politie, brandweer of ambulance?”
“Politie.”
“Wat is er aan de hand?”
“Ik ben mijn dochter en haar vriendje al een half uur kwijt en het wordt donker.”

Een half uur geleden zat ik nog met de moeder van Silvijn thee te drinken en kwamen ze af en toe langs geslopen in hun verkleedkleren. Een rood met witte stippenjurk, een pietenpak, dierenmaskers en capes om. Toen zij naar huis wilde en ik de hond moest uitlaten, konden we ze nergens meer vinden.

We lopen het hele huis door, zoeken op het plein, in de tuin, in de schuur. Ik loop een snel rondje met de hond, maar zie ze nergens. Waar zijn ze ineens gebleven? Het klopt niet. Hadden ze niet net stiekem staan doen in de gang met hun schoenen aan? Zijn ze naar buiten geglipt en verdwaald geraakt? Dit is allemaal niks voor Lieve. Ik bel 112.

De buurvrouw vangt Pepijn op en het broertje van Silvijn en de buurman mobiliseert de rest van het plein. Het wordt donker, de lantaarns springen aan.

Silvijns moeder blijft voor ons huis wachten. Ik loop rondjes in de buurt en bel mijn lief. “Je moet nu naar huis komen. Lieve is al ruim een half uur kwijt.”
Ik loop langs het voetbalveldje, de speeltuin, de paddenstoelenplek. Ik roep naar tegemoetkomende fietsers. “Heeft u twee kinderen gezien?” Ze remmen af, schudden nee en fietsen door.

Mijn telefoon gaat. De moeder van Silvijn: “De politie is hier. Ze vragen of je deze kant weer op komt.”

Ik loop via de groenstrook naar huis en passeer een geparkeerde politieauto. Op het bruggetje staat een agent met zijn zaklamp in het water te schijnen. Op zoek naar mijn kind. Ik ren.

Voor mijn huis staat nog een politieauto met het zwaailicht aan. Overal staan buren op de stoep en zijn mensen aan het rondlopen die de oproep op Burgernet zagen.

Terug in mijn woonkamer beantwoord ik opnieuw alle vragen. Hoe ziet ze eruit? Wat voor kleren heeft ze aan? Ik beschrijf de bonte verzameling verkleedkleren waar ik haar voor het laatst in zag. Zo kwetsbaar.
Agent: “Kan ze zwemmen?”
Ik: “Ze zit net op zwemles.”
Agent: “Maar kan ze zwemmen?”
Ik: “Nee.”
Ik denk aan de agent op het bruggetje. Het beeld van mijn meisje in een sloot probeer ik met alle macht te onderdrukken. Ze is vast ergens. Niet gek worden. Niet gek worden. Niet gek worden.

Dan kraakt de trap. Daar komen twee kindjes met bedremmelde gezichtjes naar beneden. Onder de indruk van de twee imposante agenten die in huis staan. Van de paniek die in de kamer hangt.
Ik trek Lieve bij me op schoot en moet ongelooflijk huilen.

Ze zaten op zolder verstopt. Gewoon op zolder. Ruim een uur lang. Silvijn wilde niet naar huis. Dus hebben ze ruim een uur in het pikdonker onder een bed op zolder gelegen.

De grootste agent pakt de portofoon op zijn schouder. “Voortaan ook ónder de bedden kijken.” zegt hij.

Ik loop met Lieve op mijn heup naar buiten om haar aan alle mensen te laten zien die zich daar verzameld hebben.

Ik moet het nog steeds allemaal verwerken. Dat beeld van die agent op het bruggetje hakte er zo in.
Maar ook al die mensen die allemaal op hun fiets en in de auto gesprongen zijn om te zoeken. De buren die direct de kleine broertjes opvingen en langs de deuren gingen. De hardloper die ik tegenhield en die meteen mee zocht. Een vriend die direct zijn fiets en zaklamp pakte om te komen. En Lieve, die ook zo moest huilen toen ze doorhad wat er gebeurde.

Die avond hebben we extra veel geknuffeld. “Het is allemaal goedgekomen, mama.” zei ze. Het is allemaal goedgekomen.

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter