Ik ben altijd alles kwijt. M’n sleutels, lippenstift, bibliotheekpas, dat dingetje met dat dingetje eraan waar ik nog iets mee moest dingesen. Ook m’n hersenen ben ik vaak kwijt.
Meestal weet Lieve het wel te vinden. Zij is het ook die me eraan herinnert dat ik dat ingevulde briefje mee naar school moet nemen, de tandarts moet bellen of de kliko aan de straat moet zetten. Erg handig. Maar ze kan natuurlijk niet alles weten.
Want ik ging Pepijn op bed leggen en hij kon Schapie niet vinden. Schapie was kwijt. En als ik Schapie kwijt ben, dan ben ik de helft van mijn zoon kwijt. We zijn Schapie wel eens vaker ergens vergeten, bij opa en oma, bij de opvang, dat is gelukkig niet zo’n probleem. Dan zeggen we dat Schapie lekker uit logeren is en dat er goed voor hem gezorgd wordt en dan krijgt een andere knuffel een tijdelijke promotie. Bijvoorbeeld Egel of Haai. M’n zoon doet niet echt aan namen. Maar als we ‘m ergens vergeten, weten we wel waar die is en nu heb ik geen idee. We hebben allemaal geen idee, maar we weten wel zeker dat hij net nog ergens in huis was. Waar is dat ding?
Steeds paniekeriger bewegen we ons door de kamer. Bij Pepijn vormen zich al plasjes onderin zijn ogen. De stakkerd ligt niet in het poppenbed, niet onder een dekentje op de bank, niet onder een dekentje op de stoel, niet in z’n schooltas, niet in een kastje, nergens.
Ik weet nog dat ik als kind voor het eerst Toy Story zag en dacht: zie je wel! Die dingen verplaatsen zichzelf écht. Het ligt niet aan mij dat ik alles altijd kwijt ben, spullen lopen gewoon zelf weg. Al die grote mensen vinden dat een grappig idee, maar het is echt zo. Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat het niet klopt.
“Nou, hup, gaan jullie alvast je pyjama aantrekken, dan zoek ik nog heel even.” Ik dirigeer ze naar boven en ga in het midden van de woonkamer staan. Want een leven lang alles kwijt zijn, maakt je ook een erg goede zoeker. M’n ogen worden een scanner, gericht op schaapachtige contouren. Alsof ik met een laserstraal over alle objecten heen beweeg. Dan zie ik een bobbel in het kussentje op de bank. Hebbes! Ik rits het sloopje open en vind daar de begeerde knuffel in foetushouding.
“Ik heb ‘m!” roep ik naar boven. Ik hoor twee kinderen vrolijk ‘Jeeeeej!’ roepen vanuit de badkamer. Komt toch nog alles goed. Althans, ik had toch twee kinderen?
Geen reacties