Bam! Daar ligt hij. Op zijn rug. Zijn gezichtje loopt rood aan en een grote teug adem kondigt een minutenlang loeiende sirene aan. Er volgt een hartverscheurende huilbui waardoor, ondanks de vrieskou buiten, het zweet over mijn rug sijpelt.
Ik heb zojuist mijn eigen kind achterover van zijn miniatuurscooter laten vallen, omdat ik zo nodig aan mijn zusje en zwager wilde laten zien hoe leuk we daar samen mee door de kamer kunnen racen. “Zet hem er maar direct weer op,” reageert mijn zusje. “Anders is hij voor de rest van zijn leven bang voor motorvoertuigen op twee wielen.” Elk nadeel heeft z’n voordeel, denk ik Cruyffiaans, maar toch doe ik wat ze zegt. Terwijl Benja allang weer de aarde uit de plantenbak vist, nestelt het schuldgevoel zich onder mijn huid, vastbesloten om daar de komende uren te blijven.
“Waarom heb je eigenlijk zo’n sticker van de Club van Relaxte moeders achterop je telefoon?” vraagt Joost die avond. “Omdat ik een hele relaxte moeder bén,” antwoord ik lachend. Ook Joost’ mondhoeken krullen omhoog. We weten allebei dat dat niet de hele waarheid is.
Ja, ik doe het best goed doe als relaxte moeder. Ik raak niet in paniek door onverklaarbare rode vlekjes en fungeer niet constant als levend vangnet om blauwe plekken te voorkomen. Maar mijn relaxte houding staat op zeer gespannen voet met mijn perfectionisme en aanverwante schuldgevoelens. Als ik ’s avonds in de badkamer Benja’s gloednieuwe tandenborstel uit de categorie ‘nooit gebruikt’ zie liggen, verschijnen er beelden van kinderen met rottende tanden op mijn netvlies. Als ik voor de derde keer in mijn slaap het geluid van de babyfoon uitzet waardoor ik geen idee heb of we terecht zo’n rustige nacht hadden of dat ik die zelf onbedoeld heb gecreëerd, voel ik me de slechtste moeder ever.
Die avond liggen ik en mijn schuldgevoel in bed. Uit de woonkamer komt geschreeuw en gejoel. Joost kijkt naar de kickbokswedstrijd van het jaar. Terwijl ik me afvraag wat hij zo leuk vindt aan twee haantjes die elkaar geheel vrijwillig in elkaar slaan, visualiseer ik mijn perfectionisme op het hoofd van de ene spierbundel en mijn relaxte houding op dat van het andere blok beton. Ik sta er zelf als falende scheidsrechter bij en kijk ernaar, want ingrijpen durf ik niet.
De volgende morgen vraag ik Joost of het een leuke wedstrijd was. ‘Mwah,’ is zijn antwoord. ‘Punten moesten uitwijzen wie de winnaar was. Dat is toch niet waar je voor opblijft.’ Ik herken zijn teleurstelling.
Iemand moet knock-out. Ik weet al wie.
Geen reacties