“Vind je het erg dat je Benja drie dagen niet ziet?” vraagt mijn zusje vlak voordat ik naar Londen ga om daar mijn meisjesdroom – een concert van de Spice Girls bijwonen – uit te laten komen. “Ja, ik zie er best wel tegenop,” antwoord ik eerlijker dan ik van mezelf gewend ben. “Maar het is niet de eerste keer dat je zonder hem weggaat, toch?” refereert ze aan mijn vriendinnenreisje naar Porto toen Benja een half jaar was. “Klopt. Maar toen vond ik het heerlijk. Even niet de hele dag voeden, verschonen en troosten. En doorslapen natuurlijk. Nu mis ik hem al bij het idee alleen.”
Sommige vrouwen zijn geboren moeders. Die weten zodra ze zelf ter wereld komen al dat ze later kinderen willen en als die koters er dan eenmaal zijn, combineren ze deze job als een ware Maria uit de Sound of Music met hun werk, partner, vrienden en hobby’s. Én ze vinden het een straf om langer dan een dag zonder baby door te brengen.
Ik voldoe aan geen van de kenmerken. Riep vroeger om het hardst dat kinderen niets voor mij waren en vind alle ballen in de lucht houden pittiger dan de halve marathon die ik ooit strompelend uit liep. Zeker toen Benja zich in het eerste jaar ontpopte tot nachtbraker, droomde ik in de spaarzame uurtjes dat ik sliep over de tijd dat de wereld nog alleen om mij draaide. Dat dat die paar dagen in Porto ook echt weer even zo was, was dus een zeer gewenst cadeau.
Maar nu, twee jaar later, is alles anders. Waar ik eerder zonder slik of traan de deur bijna uitrende, zeg ik nu de avond voor vertrek tegen Joost ‘dat het ook wel fijn is als we zondagavond weer gewoon met z’n drieën bij elkaar zijn.’ In Porto overheerste chagrijn toen we naar huis gingen, nu sta ik – hoe fantastisch het ook was – lachend te wachten op de terugvlucht.
Een geboren moeder zal ik nooit worden, maar langer dan 24 uur zonder Benja hoeft van mij ook niet meer. Heb ik toch iets van die jaloersmakende groep vrouwen in me. Het moest alleen even groeien.
Geen reacties