Lees

Wanneer fiets je je gehandicapte kind in de conversatie?

Vraagje voor etiquette koningin Beatrijs Ritsema. Wanneer fiets je met goed fatsoen je gehandicapte kind in de conversatie? (En schrijf je etiquette nog wel met een q?)

Zelf probeer ik het altijd zo lang mogelijk uit te stellen, om de sfeer niet meteen te bederven. Helaas lukt dit alleen bij hele oppervlakkige gesprekken op hele drukke feesten. En alleen als ik niet drink.

Je gehandicapte kind buiten het gesprek houden is namelijk moeilijker dan je denkt. In de praktijk ga je bij vraag drie van de ‘Wat doe je voor werk heb je kinderen o leuk hoe oud zijn ze?’-kennismaking al nat.

‘Twaalf jaar? Gaat hij ook naar het Sancta Lyceum?’

‘Uhm nee, naar Mytylschool De Blije Kikker.’

Meteen je probleem in de groep gooien is ook weer zo ontzettend AA. Maar hoe langer je wacht, hoe gênanter het wordt. Heeft de ander net geklaagd hoe zwaar het leven wel niet is met twee compleet gezonde kinderen, schaamt ‘ie zich te pletter als jij er driedubbel overheen gaat.

Of het gesprek valt stil.

Of het gesprek gaat verder over niets anders dan je gehandicapte kind. Wat vaak prima is maar waar je soms net even geen zin in hebt tijdens een ontspannen avondje uit. Dat kun je natuurlijk gewoon zeggen maar ja, dan is dát weer gênant.

Volgens mijn zelfbedachte etiquette is glashard liegen slechts bij één doelgroep geoorloofd. Zwangere vrouwen. Die mogen van mij niets horen over vroeggeboortes, zuurstofgebrek, MRI-scans of enge diagnoses. Want dat is zwangere vrouwenmishandeling.

Tijdens mijn laatste zwangerschapsyoga had ik officieel een zoon van zes en een zoon van drie. Hoe die zoons er precies uitzagen en wie op welke school zat, liet ik in het midden.

‘Lekker hè, je oudste al uit de luiers?’

‘Nou!’ knikte ik enthousiast terwijl de apotheek die middag twintig pakken incontinentiemateriaal had afgeleverd.

‘Kan hij ook al lezen? Wat leren ze dat snel hè?’

‘Klopt!’ beaamde ik zo’n beetje in het algemeen.

Elke keer dat ik ‘vergat’ te vermelden dat mijn kleuter kwijlend in een rolstoel zat, voelde ik me een Judasmoeder. Ik merkte hoe erg mijn identiteit vervlochten was met Ties z’n handicap. En hoe graag ik eigenlijk wél over hem praatte.

‘Mijn oudste is spastisch!’ riep ik bij de eerste lunch waar iedereen met z’n goed gelukte baby verscheen.

‘Mijn zus heeft een zoontje met Down!’ flapte een andere moeder eruit.

Gezellig. Samen uit de kast.

Dit blog verscheen eerder op Lotje&Co, het platform voor gezinnen met een zorgintensief kind.

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

3 Reacties

  • Reageer Alice Ermes 5 februari 2019 at 14:43

    Als jij erin fietst, wat verwacht je van anderen hoe ze reageren cq wat ze zeggen?
    Want daarom vallen we massaal stil….
    Of zeg ik nu iets geks…..

    • Reageer Heleen Idema 5 februari 2019 at 20:57

      Goeie vraag Alice. Mijn gehandicapte zoon is pas 3, en zelf heb ik nog niet echt ontdekt wat voor mij goed voelt als reactie. Ik denk trouwens dat je daarin als ouder van een gehandicapt kind ook groeit. Ben erg benieuwd wat Elises antwoord is op jouw vraag.

  • Reageer Annelou 5 februari 2019 at 20:43

    Niet helemaal te vergelijken maar daarom niet minder herkenbaar is als een date je, onherroepelijk en altijd te snel in het prille contact, vraagt of je nog broers en zussen hebt. Wat zeg je dan? Ik fiets het hele verhaal er tegenwoordig direct in. Van ons gezin van 6 heb ik alleen mijn zus nog. Oudste broer verongelukt met de auto, jongste broer het ravijn in gekukeld (gelukkig liet hij zijn motor staan), vader 3 dubbele hartinfarct en moeder kreeg 60 jaar na dato asbest kanker!

  • Laat je reactie achter