Ik ben boven bezig. In de kamer naast mij hoor ik twee jongens spelen. Het geluid van rijdende autootjes in hun kamer, de piepjes van de brandweerkazerne van Brandweerman Sam en het kraken van het stapelbed als ze erop en eraf klimmen klinkt vertrouwd. Mooi, denk ik, dan kan ik in de babykamer verder met het strijken van de net gewassen kleertjes.
De hitte van het strijkijzer vult de kamer. Net als het geluid van stoom. Wat is het opeens stil is in de kamer naast mij. Net als ik denk dat ik het raam open hoor gaan en mij in sneltreinvaart naar hun kamer begeef, hoor ik de overbuurvrouw.
“Ga naar binnen! Ga terug naar binnen Jesse!”, roept zij bijna op hetzelfde moment dat ik roep “Niet aan het raam jongens!”. Terwijl we dat roepen stap ik de jongenskamer binnen en zie ik Jesse blij kijkend en naar buiten wijzend op de radiator staan. Zich met één hand vasthoudend, voorover leunend door het raam. Mads staat naast Jesse bij het deel van het raam dat niet open kan.
Even sta ik stil, een seconde misschien. Van alles schiet er door mijn hoofd. In gedachten zie ik Jesse al voorover tuimelen en naar beneden vallen. Hoor ik in de verte de sirenes van de ambulance al.
Zo snel als ik kan strek ik mijn arm uit, pak ik Jesse vast en trek hem van de radiator. “Niet zo hard trekken mama,” is zijn reactie.
“Jesse, wat doe je nou gevaarlijk! Hoe kom je bij de hendel van dat raam!”, schreeuw ik verschrikt. “Heb jij dat raam open gedaan?”, vraag ik enigszins boos aan Mads. “Nee, dat heb ik niet gedaan mama, dat deed hij zelf!”, antwoordt Mads verontwaardigd.
Dat Jesse op de radiator kon klimmen wist ik, hij kijkt wel vaker voor het raam naar de sterren. Maar dat hij het raam zelf open krijgt is nieuw.
Ik weet toch dat een ongeluk in een klein hoekje zit? Dat Jesse inventief genoeg is om ineens dat raam wel zelf open te krijgen? Dat hij niet bang is en doet wat hij wil? Dat hij sneller is dan het licht? Ik schrik van mijn eigen onvoorzichtigheid. Laatst kon ik hem ook maar net op tijd opvangen toen hij van boven naar beneden van de trap rolde, nadat hij door de net niet dichte deur naar boven was geglipt.
Aan de overkant staat de buurvrouw met haar hand op haar hart. “Ik dacht echt dat hij ging vallen, sorry dat ik zo naar hem schreeuwde!”.
“Geeft niet,” antwoord ik. “Dat ging maar net goed hè, dank voor je oplettendheid.”
“Geen dank, ik weet hoe het is. Mijn jongens deden vroeger hetzelfde. Kijk, het slot zit nog op het raam,” vertelt ze terwijl ze een haak omhoog houdt.
Fijn, die herkenning. En dat slot zit nu ook op het raam bij Mads en Jesse. Dat raam krijgen ze nu niet meer open tot ze een halve meter langer zijn. Tegen die tijd klimmen ze vast niet meer op de radiator en kan ik in ieder geval rustig slapen. Voorlopig dan.
Geen reacties