Lees, Peuter

Balletje

Als er ooit een schattigemeisjesfabriek geopend wordt, zou je het goed doen als sjabloon. Met je grote, donkere kijkers, je blonde vlechtjes, je wipneusje en het kleine slisje met je tong als je praat. Als je het plakje worst bij de slager aanneemt, kijk je me aan met die donkere ogen, houd je het plakje omhoog en vraagt: “Wil je ook een hapje?” De mevrouw achter de balie zucht vertederd. “Wat lief! Dat heb ik nou nog nooit meegemaakt.”

Maar ‘s avonds thuis, als we aan tafel zitten, en je havermout wilt eten of nee, toch eigenlijk een boterham. Of melk. Nee, toch thee. Of je naast papa wilt zitten. Nee, toch naast mama. Dan is het schattige meisje bij de slager ver te zoeken. Dan is er namelijk die bal in je buik. Die bal die meestal een balletje is. Die meestal soepel met je mee beweegt, als een kleine, gladde knikker in een knikkerbaan.

Maar soms groeit het balletje en wordt het zwaarder. Het wordt groter en ruwer. Het groeit snel. Te snel. Het drukt tegen de wanden van je buik, het schuurt. Je lijfje is te klein. Je springt van je stoel omdat je niet kunt blijven zitten, de schurende bal heeft ruimte nodig. Maar dat is niet genoeg, dus je gilt. Hard. De warmte van de groeiende bal zoekt zijn weg naar je rood wordende wangen. Je gooit de lepel met havermout op de grond en geeft de kom een duw.
Er is niets meer over van het lieve peutertje met de vlechtjes. Je bent overgenomen door de groeiende bal in je buik.

Ik ken dat balletje. Of zoals verkopers van apparaten met veel knopjes het zouden zeggen: ik heb hem zelf ook. Zo’n bal die ineens groot kan worden, kan wringen, schuren en voor barsten zorgt in de wanden. Maar mijn lijf is groter. Mijn bal heeft meer ruimte om te groeien. Het duurt daardoor wat langer tot-ie tot ontploffing komt en meestal heb ik dan al iets gevonden om hem te doen slinken. Maar haar lijfje is nog zo klein.

Ik pak haar vast en neem haar mee naar de grote stoel. Ze huilt en gilt en schopt. Ik krul mezelf in een foetushouding om haar heen en druk haar tegen me aan.
“Ik wil je zo graag helpen, maar ik weet niet wat ik moet doen,” zeg ik. “Je mag boos zijn. Wees maar even heel boos.”
Ze stopt met huilen. Haar spieren ontspannen en ze legt haar hoofd tegen mijn borst. “Geeft niks. Ik ben er.”

Bij iedere nahikkende ademzucht krimpt de bal. Tot het weer de kleine knikker is en mijn meisje de liefste peuter van de wereld.

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

8 Reacties

  • Reageer Sabine 31 maart 2016 at 19:05

    Wat een lieve en geweldige oplossing.

  • Reageer Anne-Frouwk 31 maart 2016 at 19:22

    Wat ontzettend goed geschreven! Tranen in m’n ogen!!

  • Reageer Nienke 31 maart 2016 at 19:22

    Zo herkenbaar! Alsof je het over mijn kleine lieve “schattige” peuter meisje hebt. Zelfs de blonde haartjes en donkere kijkers klopt 😉 ga je manier zeker proberen! Thanks.

  • Reageer Linda 31 maart 2016 at 19:26

    Met tranen in mijn ogen lees ik, want zo herkenbaar! Onze kleine dame van net 3 zit zichzelf soms zo dwars dat we er radeloos van worden. Fijn om te lezen dat we niet de enigen zijn. Ik ga het (vaker) op deze manier proberen op te lossen.

  • Reageer Astrid 31 maart 2016 at 19:32

    Heel herkenbaar! En idd de beste oplossing om haar te knuffelen en te zeggen dat haar boosheid er gewoon mag zijn. Je dochter ontspant er ook meteen door.

  • Reageer Merel 31 maart 2016 at 19:57

    Aah wat mooi omschreven. Traantjes hoor!

  • Reageer Danycia 31 maart 2016 at 21:21

    Heel mooi geschreven en fijn die herkenning. Hier ook zo’n heerlijke peuter …

  • Reageer Lenny 2 februari 2017 at 20:41

    Hier ook met een kleuter van 4. Ene moment die lieve zachte jongen en dan de andere keer die jongen die zichzelf ook dwars zit en het andere mensen heeel moeilijk maakt en alles letterlijk bij elkaar krijst en gilt
    Ga jou aanpak zeker een keer proberen

  • Laat je reactie achter