Lees

Zelf spelen

Quin is er nooit een ster in geweest. In zelf spelen. Hij vindt het gewoon heel moeilijk om zelf te bedenken wat je allemaal met speelgoed kunt doen.

Laatst waren we bij een vriendje van Quin en die zat met een enorme berg Lego voor zijn neus heerlijk te spelen. Uren kan dat vriendje zoet zijn met bouwen, en nog eens bouwen, kijken, proberen, meer bouwen, ermee spelen, weer afbreken en opnieuw beginnen. Zelfbedachte auto’s, ondefinieerbare vliegende objecten, robots: alles komt voorbij.

Als ik dat zie, ben ik gewoon hartstikke jaloers. Niet op die enorme berg Lego, maar op het feit dat dat vriendje zo lekker zélf kan spelen. Al maakte Quin een pissebed van Lego, verstopte hij alle blokjes overal in huis, speelde hij er pimpampet mee, maakt mij niets uit, als hij maar spéélt! ‘Kijk,’ legt de vader van het vriendje geduldig uit. ‘Je pakt gewoon een steentje en dan klik je er een ander steentje op en dan merk je vanzelf wat het wordt.’

Ik zie Quin paniekerig naar die enorme berg steentjes kijken. Hij knikt braaf, maar ik weet dat hij geen flauw idee heeft wat die vader bedoelt met: ‘Dan merk je vanzelf wat het wordt.’ Ten eerste: hoe kan iets vanzelf iets worden? En ten tweede: Quin kán niet zomaar iets maken, gewoon, en dan kijken wat het wordt. Dat zit er gewoon niet in.

Toen hij klein was en met zijn houten treinset wilde spelen, tekende ik voor op papier hoe het spoor moest lopen en dat maakte hij dat na. Bouwen? Dan moest ik hem eerst een foto van de verkeerstoren laten zien vóór hij aan de slag kon. Rollenspellen? Hij speelde geen rol, hij wás die leeuw, die politieagent, die T-rex. Met Play Mobil spelen? Alleen als ik wilde helpen om tot in detail het Centraal Station van Amsterdam na te bouwen.

Quin komt pas in beweging als hij precies weet wat hij maken wil. En het is dát of niets. Aan knutselopdrachten op school of op de BSO doet hij vaker niet mee dan wel. ‘Ik wilde geen vlinder maken, mama.’ Zo wilde hij wél een bus maken van karton (want daar is hij gek op), een wandelstok (want daar loopt zijn overgrootoma mee), een vliegtuig vouwen (want opa is vliegtuigbouwer), de kaart van Nederland uitknippen (want dat ziet hij altijd op het Jeugdjournaal), maar dan wel van stevig karton ander kan hij het niet vastpakken en dit weekend wilde hij dus ook de staf van Sinterklaas (want, nou ja, drie keer raden).

Gewoon lekker spelen is voor Quin een opgave. De eisen die hij er zelf aan stelt zijn namelijk behoorlijk hoog. Want een wandelstok ‘maken’ doe je niet zo een-twee-drie. Zeker niet als je het principe van ‘gewoon proberen en kijken wat ervan terechtkomt’ niet helemaal jouw ding is.

Omdat ik het toch belangrijk vind dat hij het leert, blijf ik hem aansporen.
‘Probeer zelf nou eens een beginnetje te maken. En als het dan echt, echt niet lukt, wil ik je best even helpen.’
‘Maar mama, ik vind juist het begin zo moeilijk.’
‘Dat snap ik, schat. Maar als je het niet probeert, weet je ook niet of je het kan.’
‘Mama?’
‘Ja?’
‘Ik heb het echt, echt geprobeerd, hoor, maar het is me niet gelukt. Wil je me alsjeblieft even helpen?’

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter