Lees

Slechteriken

‘Stel nou, hè? Dat er een heel lieve meneer naar je toekomt en zegt: in mijn auto heb ik een heleboel héél mooie spinners liggen en jij mag er twee uit kiezen.’
Ik laat bewust even een stilte vallen.
‘Je kent die meneer niet. Hij vraagt of je even met hem mee naar de auto loopt. Wat zeg je dan, Quin?’

Quin en ik zitten samen op de bank. Twee blauwe ogen kijken me vragend aan. Ik hoor de radartjes bijna ratelen in zijn hoofd.
‘Dank je wel?’

Dat is niet het antwoord waar ik op gehoopt had, natuurlijk. Het is niet voor het eerst dat we het hierover hebben. Maar met de verschrikkelijke verhalen van Savannah en Romy lijkt de noodzaak groot hem even een opfriscursus te geven. Ik probeer het nog een keer. ‘Je kent die man niet, hè? Je hebt hem nog nóóit gezien.’
Ik wil hem toch waarschuwen. Maar ook weer niet te bang maken.

Die man heeft dus iets waar ik heel erg van houd, zei ik hem denken. Quin wiebelt onrustig met zijn been.
‘Dan zeg je dus: nee, ik ken jou niet. Ik ga het eerst even aan mijn moeder vragen. En dan loop je weg.’
‘Waarom moet ik nee zeggen tegen iets wat ik heel graag wil hebben, mama?’
‘Omdat het gek is als iemand die je niet kent je zomaar iets wilt geven.’
Ik hoor het mezelf zeggen.
‘Waarom is dat gek, mama?’
‘Omdat er mensen zijn die gemeen zijn. Die jou misschien wel mee willen nemen. En je pijn willen doen. Je verdrietig maken.’
Ik ben me er bewust van dat het een belachelijk antwoord is.
(…)
‘Snap je een beetje wat ik wil zeggen?’
Quin zit nu bijna op het puntje van de bank. Hij vindt het maar wat interessant. Vooral die gemene mensen.
‘Wil je me nog meer vertellen over die gemene mensen, mama?’
‘Nou, heel soms zijn er mensen die kinderen kwaad willen doen.’ En ik vertel in het kort het verhaal van Savannah en Romy. Ja, ook dat ze nu niet meer leven.

‘Zullen we het nu naspelen, mama? Dan ben ik dat meisje en jij de gemenerik.’
Ik haal alles uit de kast. Zeg dat ik hem altijd op de bushalte zie staan en dat ik weet dat hij zo van bussen houdt. Ik zeg dat ik het al met zijn moeder overlegd heb en dat ik echt hele mooie bussen thuis heb liggen. ‘Ga je met me mee?’ vraag ik op mijn allerliefst en ik reik mijn hand naar hem uit.
Ik zie hem twijfelen. Hij checkt mijn ogen. Die staan verwarrend vriendelijk.
‘Nee,’ zegt hij standvastig. ‘Ik ga niet met je mee.’ En hij stapt opzij.
Ik pak zijn arm en kijk nu boos. ‘Weet je zeker dat je mijn bussen niet wilt zien?’
Weer die twijfel. Het wil er maar niet bij hem in dat hij nee moet zeggen tegen iets wat hij het allergraagst wilt. Dat snap ik zo goed. Daarom spelen we nog vier keer het rollenspel. Ik weet dat het zo het best beklijft bij Quin.

‘Mag ik nu de slechterik zijn, mama? Die vind ik het leukst.’

 

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

1 Reactie

  • Reageer Pascale van Ierssel 7 juni 2017 at 08:11

    Heel goed dat je hierover schrijft. Wij hebben het ook besproken met onze kinderen. Bovendien hebben we ze geleerd, dat als een onbekende ze mee wil nemen terwijl ze dat zelf niet willen, ze moeten roepen “dit is mijn papa of mama niet” in plaats van hulp roepen. Regelmatig zie je namelijk een tegenstribbelend kind in strijd met zijn/haar ouder. Dan denk je eerder “succes ermee, herkenbaar”. Als je kind aangeeft dat het zijn/haar ouder niet is, zou dit sneller alarmerend moeten zijn voor omstanders.

  • Laat je reactie achter