Lees

Ieder z’n bubbel

Ik heb Quin uitgelegd dat iedereen een soort onzichtbare zeepbel om zijn hoofd heeft. Een bubbel. Van ongeveer een meter groot. En in de bubbel is het privé. Dat is een plekje voor jezelf.

En als je onverwacht door die bubbel breekt, vindt die persoon dat meestal niet zo prettig.

Ik kwam tot die uitleg omdat ik merkte dat Quin niet helemaal aanvoelde wanneer hij in iemands eigen ruimte kwam. Op de een of andere manier komt hij heel graag heel dichtbij. En daar is natuurlijk niets mis mee, tenzij de ander dat niet prettig vindt. Maar hoe dat mechanisme van aanvoelen werkt, daar is Quin nog niet helemaal achter.

Vooral in het weekend merk ik hoe vaak hij door mijn bubbel breekt. Of door die van mijn man. En van zijn vriendjes. En van zijn zusje. Meestal haalt zijn zusje meteen ferm uit als hij over haar grens gaat, zijn vriendjes die zich terugtrekken, maar zelf heb ik voor een andere aanpak gekozen. ‘Bubbel!’ is inmiddels een soort codewoord geworden. Eén keer zeggen is genoeg.

Maar elke keer als ik ‘BUBBEL’ roep, deinst hij met verschrikte ogen achteruit. En na tiende keer schrikt hij nog net zo hard. ‘Oh ja, bubbel…’ zegt hij dan, maar ik voel zijn pijn, ik zie dat hij zich afgewezen voelt. En elke keer zie ik zijn radartjes overuren maken, knarsen en piepen.
‘Maar hoe groot is jouw bubbel? En waar houdt hij dan op, mama?’

Het is ook lastig. Want echt duidelijk is het natuurlijk niet. Want de ene keer mag je wél in die bubbel komen, en de andere keer mag dat ineens niet. En als ik dan dat witte snuitje zie, trek ik hem het liefst naar me toe, maar dat maakt het alleen maar nóg ingewikkelder.

Toch probeer ik het steeds weer opnieuw uit te leggen. Dat hij het soms ook niet fijn vindt als ik te dichtbij kom. Dan zie ik dat hij moe is en dan weet ik dat ik even niet in zijn bubbel moet komen. En als ik het toch per se wil, moet ik het eerst even vragen.

En hoe goed ik het ook allemaal weet, ook ik breek weleens door zijn bubbel. Omdat ik dan vooral aan mezelf denk en niet aan zíjn behoeftes en grenzen.
Toen ik hem op school een snotje uit zijn neus wilde halen, bijvoorbeeld: ‘Nu ga je echt over mijn grens, mama.’

Geschrokken deinsde ik achteruit, mijn radartjes maakten overuren.

 

 

 

 

 

 

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter