Baby, Lees

Waas

‘Inge, het gaat niet. Je moet nu terugkomen.’
Ik druk net het gaspedaal wat dieper in op het stuk A4 waar ik 130 km/uur mag. Ik ben onderweg naar een vriendin in Den Haag. De stem van mijn moeder trilt. Ze probeert vast te klinken, maar ik hoor de wanhoop er doorheen. Ik weet dat mijn moeder niet zo maar belt. Ze belt alleen als er echt iets aan de hand is.
Op de achtergrond hoor ik Zora huilen. Nee, krijsen.

‘Ze heeft alles uitgespuugd en we krijgen haar niet stil. Ze is totaal overstuur.’
Met een waas voor mijn ogen draai ik om. Op het stuk waar ik net 130 km/uur mocht, rijd ik nu 150. Op z’n minst.
Eenmaal thuis bij mijn ouders ligt Zora te kirren in haar wieg. Aan haar rode oogjes zie ik dat ze flink gehuild heeft. Mijn ‘life-saver’, of die van Zora, of misschien mijn ouders wel, is een vriend die toevallig langskwam en bij wie Zora meteen rustig werd. Wat er was? Ik weet het niet, mijn ouders evenmin. Maar schrikken was het wel. Als Zora me ziet, moet ze toch nog even na snikken. En ik doe lekker met haar mee.

En dat was gister.
Vandaag is ze aan het wennen op de crèche. En ik ben bang voor wéér een belletje: ‘Inge, het gaat echt niet.’
Mijn kleine meisje tussen acht gillende kinderen en nog veel meer eng, schreeuwerig speelgoed. Alles wat ik de eerste maanden zo secuur gedaan heb; de slaapjes, het spelen, het voeden, de uitstapjes. Niet te veel van alles, op tijd naar bed, gewoon rust in de tent… wat blijft daar van over? Hoe lief de leidsters ook zijn, rust in de tent is er natuurlijk gewoon niet.

Ik leg haar op de rug in de box en gelukkig kijkt ze meteen met grote ogen naar het mobieltje boven haar. Als ik na het intakegesprek van een half uur weer terugkom, ligt ze er nog net zo bij. Mijn hart breekt. Ik pak haar op en leg haar in haar bedje. Sabbelend op haar speen kijkt ze me aan. ‘Ga je me híer achterlaten?’

Vlak voor ik echt wegga, komen dan toch de tranen. ‘Ik hoop zo dat ze lekker slaapt,’ snik ik. ‘Houden jullie haar wel af en toe vast?’ Dat vind ik eigenlijk het belangrijkste. Dat ze niet ergens helemaal alleen in een hoekje ligt. En vergeten wordt.

Terwijl ik naar huis loop, probeer ik te achterhalen wat me nou precies zo verdrietig maakt. Dat is toch logisch, zegt een vriendin. Maar het is niet zo dat ik haar niet achter wil laten omdat ik haar zo ga missen. Omdat ze de afgelopen drie maanden elke dag dag bij me is geweest. Want dat ís niet zo. Ik heb al best veel dingen gedaan zonder haar. Het is meer de benauwende gedachte aan dat lieve kleine hummeltje in die box, in die grote boze buitenwereld waar niemand haar kent en waar zij niemand herkent. Niemand die weet wat ze wanneer precies nodig heeft. Zonder mij. Zonder papa, en zonder haar gekke broer die op de meest onmogelijke momenten zijn hoofd in de wieg steekt en zingt: ‘Zo-ri, Zo-ra, zo-lalalala.’

Ik hoop maar dat ik niet gebeld word.

Vorige bericht Volgende bericht

Ook leuk

Geen reacties

Laat je reactie achter